Een mooie vreemde wereld was het. Jochem keek om zich heen en zag de planten en oerwoudbomen. Hij spitste zijn oren. Het kleinste geluidje kon hij nog horen. In de verte was een kreekje. Het water kabbelde zachtjes. In de bosjes wipte een konijntje weg. In de bomen floten de vogels. Wat een prachtige klank. Hij kon wel uren in deze achtertuin verpozen. Zou hij hier zijn hele leven kunnen blijven? En de andere jongens dan? Die waren buiten de muren aan het voetballen. Hun opgewonden stemmen klonken over de muur. Hij luisterde nu naar zijn eigen ademhaling. Hij zong heel zachtjes een liedje. Zodat niemand behalve hij het kon horen.
Paradijstuin
Geef een reactie