Ik verlang zo naar
je blik.
Ronde ogen
Vragend
En ik weet:
hier kan ik uren van genieten.
Kun je me
strelen?
Jouw hand op mijn gezicht
Want ik weet
Iets fijners is er niet.
Jij die tegenover mij zit
Zou het iets betekenen?
Je eet keurig je taartje
Roert met het lepeltje in je koffie
Een grappig klein horlogetje
Het laatste stukje van je taart
Dan is het op.
Nu van je koffie nog de laatste slok
Je pakt je kopje en je schoteltje
en doet je jas weer aan
Dan is het voorbij.
Of niet?
Betalen, betalen anders mag je er niet door
Betalen, betalen en wij zingen in een koor
{Refrein:}
Skoep doep doedeliedoe, skoep doep doedeliedoe
Wij zijn van de douane
en zeker geen domme hanen
{Refrein}
De varkens in het kot,
de boeven achter grendel en slot
{Refrein}
J.R., Sanne, Marijn
vinden dit baantje fijn
{Refrein}
Wij rijden met politieauto’s achter smok’laars aan
en laten er dan ook nooit ‘ns eentje gaan
{Refrein}
Misschien zit er in de motor
wel gesmokkelde boter
{Refrein}
Wij hebben alles wat we willen
en krijgen nooit voor onze billen
{Refrein}
Wij zijn geen doepse bazen
maar nemen boeven te grazen
{Refrein}
Als de boeven in de gevang’nis zitten
gaan wij een uurtje pitten
{Refrein}
Dit is het einde van het lied
Erg stom vond ik het niet.
Een mooie vreemde wereld was het. Jochem keek om zich heen en zag de planten en oerwoudbomen. Hij spitste zijn oren. Het kleinste geluidje kon hij nog horen. In de verte was een kreekje. Het water kabbelde zachtjes. In de bosjes wipte een konijntje weg. In de bomen floten de vogels. Wat een prachtige klank. Hij kon wel uren in deze achtertuin verpozen. Zou hij hier zijn hele leven kunnen blijven? En de andere jongens dan? Die waren buiten de muren aan het voetballen. Hun opgewonden stemmen klonken over de muur. Hij luisterde nu naar zijn eigen ademhaling. Hij zong heel zachtjes een liedje. Zodat niemand behalve hij het kon horen.
Er waren eens twee rolschaatsen. Ze woonden bij een meisje, dat Elsje heette. De rolschaatsen vonden het maar saai, bij dat meisje. De rolschaatsen werden maar een paar keer in het jaar gebruikt!
Op een keer zeiden ze tegen elkaar: “kom, ik vind het hier maar saai, we lopen weg!” (Met lopen wordt rollen bedoeld.) ‘s Nachts liepen ze weg.
Ze kwamen in het plantsoen. Toen staken ze de weg over. Net reed er een auto op de weg. “Wegwezen!” dachten de rolschaatsen. Net op tijd waren ze aan de overkant. “Het is hier maar eng!” zei de ene rolschaats.
Het was dag. Heel vroeg in de ochtend, klopten ze bij een huis aan. Een meisje deed open. “O, wat een mooie rolschaatsen!” dacht het meisje. Ze nam de rolschaatsen mee naar binnen, en nog diezelfde dag ging ze ermee rolschaatsen.
Het meisje vond ze zó mooi dat ze elke dag als ze maar kon, ermee ging rolschaatsen.
En de rolschaatsen leefden nog lang en gelukkig.
EINDE.